Vennootschapsbelasting – aandachtspunten aanslagjaar 2022
Vennootschapsbelasting – aandachtspunten aanslagjaar 2022
INVESTERINGSAFTREK
Het tarief voor de eenmalige investeringsaftrek werd in 2020 tijdelijk opgetrokken van 8% naar 25%1. De verhoging, die aanvankelijk gold voor investeringen tussen 12 maart 2020 en 31 december 2020, werd ondertussen verlengd tot 31 december 20222.
Om de investeringsaftrek te kunnen genieten moet men een kleine vennootschap zijn. De vennootschap telt fiscaal als klein als ze op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt:
• Jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50;
• Jaaromzet exclusief btw: 9.000.000 euro;
• Balanstotaal: 4.500.000 euro.
Een overschrijding van meer dan één van de grenzen ressorteert pas gevolgen als deze zich gedurende twee opeenvolgende boekjaren voordoet, het zogenaamde consistentiebeginsel. Een vennootschap wijzigt bijgevolg slechts van grootte als ze gedurende twee opeenvolgende boekjaren telkens meer dan één van bovenstaande criteria gaat overschrijden.
De criteria moeten op geconsolideerde basis worden geëvalueerd3.
Het moet verder gaan om nieuwe investeringen (niet tweedehands) die 100% beroepsmatig worden gebruikt. Personenwagens en wagens voor dubbel gebruik zijn sowieso uitgesloten. De investering moet over minstens drie jaar worden afgeschreven.
Kan men de investeringsaftrek niet benutten bij gebrek aan voldoende belastbare basis dan kan deze worden overgedragen naar de twee volgende belastbare tijdperken. Dit is mogelijk voor alle investeringen tussen 1 januari 2019 en 31 december 20214.
TOLERANTIE 80% GRENS
De beperkende maatregelen naar aanleiding van de COVID-19 hebben ervoor gezorgd dat verschillende bedrijfsleiders tijdelijk hun bezoldiging moesten stopzetten. In de meeste gevallen konden ze rekenen op een overbruggingsrecht om het inkomensverlies op te vangen.
De aftrek van de IPT-premies in de vennootschap kwam hierdoor in het gedrang. Om deze premies in aftrek te mogen brengen is een regelmatige en minstens maandelijkse bezoldiging vereist. De hoogte van de aftrekbare premie hangt verder af van de 80%-grens. Dit betekent dat de toekomstige pensioentoekenning, uitgedrukt in een jaarrente, niet meer mag bedragen dan 80% van het jaarloon van de bedrijfsleider onder aftrek van het wettelijk pensioen5.
In een Circulaire van 14 december 20206 toont de fiscus begrip voor de crisissituatie en ze voorziet volgende toleranties:
• De administratie aanvaardt bij wijze van tolerantie dat de maanden zonder wedde, maar met overbruggingsrecht, buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling of de bezoldigingen regelmatig worden toegekend.
• Bij overschrijding van de 80% grens mag het overschot worden beschouwd als een voorschot op de premie die tijdens het volgende boekjaar moet worden betaald. Het overschot mag via de overlopende rekening “Over te dragen kosten” worden getransfereerd naar het volgende boekjaar.
FISCALE RECUPERATIE KWIJTGESCHOLDEN HUUR
Omdat heel wat handelaars hun huur niet meer konden betalen tijdens de COVID-19-crisis hebben bepaalde verhuurders beslist om af te zien van één of meerdere maanden huur.
De minister van Financiën heeft gesteld dat de verlaging van de huur in principe niet als een abnormaal of goedgunstig voordeel zal worden beschouwd. Als de onderneming de kwijtschelding doet om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, een voorwaarde waaraan volgens de minister in heel wat gevallen voldaan zal zijn, dan kan de kost als geboekte kwijtgescholden huur als een aftrekbare beroepskosten worden beschouwd.
Voor de maanden maart, april en mei 2021 wordt voorzien in een fiscaal voordeel voor de verhuurder die vrijwillig overgaat tot een kwijtschelding van de huur. De maatregel geldt zowel voor verhuurdersvennootschappen als voor particuliere verhuurders. Voor vennootschappen wordt voorzien in een niet-terugbetaalbaar belastingkrediet gelijk aan 30% van de kwijtgescholden huur, maar beperkt tot:
• 5.000 euro per maand per huurovereenkomst;
• Maximaal 45.000 euro per belastingplichtige – verhuurder.
De voorwaarden zijn als volgt:
• Het moet gaan om een gebouw dat in België is gelegen en dat wordt verhuurd of ter beschikking wordt gesteld.
• De huurder oefent een zelfstandige activiteit in hoofdberoep uit of is een kleine vennootschap of vereniging.
• De huurder heeft de vestigingseenheid van zijn onderneming op het adres van het gehuurde onroerend goed verplicht moeten sluiten ten gevolge van de maatregelen die vanaf 12 maart 2020 zijn genomen door de federale overheid.
• De huurder had geen huurachterstand op 12 maart 2020 en was op het moment van de kwijtschelding geen onderneming in moeilijkheden.
• Er mag geen band zijn tussen de verhuurder en de huurder (bv. partners, kinderen, ascendent, broer of zus, bedrijfsleider en de eigen vennootschap).
• De verhuurder moet vrijwillig en definitief afzien van de huur en dit voor minstens 40% van de huur voor de maanden maart, april en/of mei 2021.
• De kwijtschelding wordt in een schriftelijke overeenkomst vastgelegd en deze moet worden bezorgd aan de fiscale administratie uiterlijk op 15 juli 2021.
VOORDEEL ALLE AARD BEDRIJFSWAGEN
Het voordeel van alle aard voor bedrijfswagens wordt berekend door een CO2-percentage toe te passen op 6/7 van de cataloguswaarde van het voertuig. Het percentage bedraagt 5,5% voor een referentie uitstoot van:
• Benzine, lpg of aardgasmotor: 115 g/km;
• Diesel: 95 g/km.
Per g/km dat hoger of lager ligt dan de referentie-uitstoot, wordt 0,1 procent bijgeteld of in mindering gebracht. Het minimum is 4% en het maximum 18%.
De referentie uitstoot wordt jaarlijks aangepast via Koninklijk Besluit. Voor 2021 zijn de referentie uitstoten als volgt:
• Benzine, lpg of aardgasmotor: 102 g/km (111 in 2020);
• Diesel: 84 g/km (91 in 2020).
Elke verlaging van de referentie-uitstoot resulteert in een verhoging van het voordeel alle aard.
NOTIONELE INTREST: NEGATIEF TARIEF
Het basistarief voor de aftrek van risicokapitaal voor aanslagjaren 2021 en 2022 is negatief. Voor aanslagjaar 2021 bedraagt het tarief -0,092% en voor aanslagjaar 2022 is dit -0,160%.
De wet werd aangepast in die zin dat de aftrek voor risicokapitaal niet kan worden toegepast als het tarief negatief is.
Voor kleine vennootschappen wordt het tarief verhoogd met 0,5%. Hier zijn de tarieven wel nog positief:
• Aanslagjaar 2021: 0,408%;
• Aanslagjaar 2022: 0,340%.
De aftrek voor risicokapitaal had sinds de overstap naar de incrementele berekening (vanaf aanslagjaar 2019 verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1 januari 2018) sowieso al aan belang verloren. De verdere daling van het tarief betekent dat de aftrek eerder gering zal zijn.
MOBILISATIE VRIJGESTELDE RESERVES
Voor aanslagjaren 2021 en 2022 kan men bepaalde vrijgestelde reserves, verbonden aan een belastbaar tijdperk dat afsluit voor 1 januari 2017, vrijwillig laten belasten aan 15%7. Het betreft o.a.8:
• de reserves verbonden aan het monetaire gedeelte van verwezenlijkte meerwaarden9;
• de opneming van de vrijgestelde reserves van inschakelingsbedrijven10;
• de definitief vrijgestelde investeringsreserve11;
• de vrijgestelde reserves afkomstig van kosten die voor 120% aftrekbaar zijn12 (beveiliging, kosten van door de werkgever georganiseerd woon-werkverkeer, kosten van fiets of speed pedelec en kosten van elektrische auto’s (uitgezonderd elektriciteitskost)).
Het tarief kan verder verlaagd worden tot 10% mits een herinvestering in afschrijfbare materiële activa tijdens hetzelfde belastbaar tijdperk. Personenwagens en lichte vrachtauto’s bedoeld in art. 4, § 3 WIGB komen niet in aanmerking. De activa mogen niet als herbeleggingsactief worden aangeduid voor gespreide taxatie13, niet in aanmerking komen voor de vrijstelling van bedrijfsvoertuigen14 of schepen15 en niet worden besteed aan intellectuele eigendomsrechten in het kader van de innovatie-aftrek16.
In principe blijven vrijgestelde reserves onbelast zolang aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde is voldaan17. Ze worden pas belast bij een uitkering of vereffening. Men kan de latere taxatie aan een hoger tarief (25 of 20%) vermijden door nu al spontaan te kiezen voor een taxatie aan 10 of 15%. De tariefbesparing moet worden afgewogen tegen het actuarieel nadeel dat ontstaat door de vervroegde betaling. De opname resulteert in een minimaal belastbare basis waarop geen aftrekken (bijvoorbeeld fiscaal overdraagbare verliezen) mogelijk zijn.
De afzonderlijke taxatie is onderworpen aan de vermeerdering wegens onvoldoende voorafbetalingen18.
WEDEROPBOUWRESERVE
Voor de aanslagjaren 2022, 2023 en 2024 mogen vennootschappen onder bepaalde voorwaarden een vrijgestelde reserve aanleggen voor het verlies dat zij hebben geleden in het boekjaar dat afsluit in 202019.
Het maximale bedrag dat per belastbaar tijdperk kan worden vrijgesteld, is gelijk aan het bedrag van de aangroei van de reserves, na aanpassing in meer en min van de begintoestand van de reserves en voor de aanleg van de wederopbouwreserve. Men kan niet meer vrijstellen dan het opgelopen bedrijfsverlies in boekjaar 2020. Vennootschappen die hun boekjaar afsloten tussen 1 januari en 31 juli 2020, kunnen ervoor kiezen het bedrijfsverlies van het boekjaar dat afsluit in 2021 weder op te bouwen. Ze moeten deze keuze maken wanneer de reserve voor het eerst wordt aangelegd en de keuze is onherroepelijk. De wederopbouwreserve mag maximaal 20 miljoen euro bedragen.
De reserve wordt slechts vrijgesteld in zoverre zij op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief is geboekt en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning. De onaantastbaarheidsvoorwaarde dient dus nageleefd te worden.
Zodra de vennootschap dividenden uitkeert, moet de vrijstelling geheel of gedeeltelijk worden teruggenomen. De terugname gebeurt door de reserve tot beloop van de uitkering aan te merken als winst van het belastbaar tij perk waarin de uitkering gebeurt. De vrijstelling moet ook worden teruggenomen bij een inkoop van eigen aandelen, een kapitaalvermindering, een uitkering aan de werknemers van een premie in de vorm van aandelen en bij een besparing op de personeelskosten.
Door Thomas Vanhaecke, gecertificeerd fiscaal accountant, partner bij Vanhaecke, Devriendt & Rosseel en mede-auteur van het Handboek Aangifte Vennootschapsbelasting 2021 (Reeks BBB, Uitgeverij Gompel&Svacina).
1 Art. 69 §1 lid1 1° WIB92 zoals gewijzigd door art. 11 Wet dd. 15 juli 2020, 23 juli 2020 en door art. 4 Programmawet dd. 20 december 2020, BS 30 december 2020
2 In Art. 69, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juli 2020, worden de woorden “31 december 2020” vervangen door de woorden “31 december 2022”.
3 De berekening kan gebeuren op geconsolideerde of geaggregeerde basis, zie o.a. CBN-advies 2018.22, advies van 12 september 2018.
4 Art. 201, § 1, vijfde lid WIB92.
5 Art. 59 en 195, §1 WIB92.
6 Circulaire 2020/C/153.
7 Art. 519ter WIB92.
8 Voor een volledig overzicht, zie Circulaire 2019/C/24 van 19 maart 2019.
9 Art. 44, § 1, 2° WIB92.
10 Art. 193quater, § 2, derde lid WIB92.
11 Art. 194quater WIB92.
12 Art. 190bis WIB92.
13 Art. 47 WIB92.
14 Art. 44bis WIB92.
15 Art. 44ter WIB92 voor “binnenschepen”; art. 122, § 2 van de programmawet van 2 augustus 2002 voor “zeeschepen”.
16 Art. 205/4, § 5, WIB92.
17 Art. 190 WIB92.
18 Art. 519ter, §3 WIB92.
19 Art. 194quater/1 WIB92.
Meer weten ?
Philippe Salens & Thomas Vanhaecke m.m.v. Christ Taghon
Aangifte Vennootschapsbelasting 2021 Gompel&Svacina uitgevers,
ISBN 978 94 6371 308 5
1400 blz., 15de, herziene uitgave